Gebiedseigen grond in de praktijk
Door de benodigde grond voor een dijkversterking zo veel mogelijk uit de omgeving te halen, werken we veel duurzamer. Maar zo makkelijk is dat niet. Drie dijkwerkers en een expert van Rijkswaterstaat over de kansen én risico’s van gebiedseigen grond.
‘Er is meer mogelijk dan je vooraf zou denken’
Elmert de Boer, Bodemspecialist Rijkswaterstaat
‘Hoe meer gebiedseigen grond gebruikt kan worden bij een dijkversterking, hoe beter. Maar het moet wel onder de juiste voorwaarden gebeuren. Een kleine uitleg:
Wanneer de grond die vrijkomt bij het afgraven van een dijk sterk verontreinigd is, mag je die niet zomaar hergebruiken. De eis is namelijk dat de Nederlandse bodem in de toekomst alleen maar schoner wordt – of anders op zijn minst even schoon als nu blijft. En ook wanneer de grond in de omgeving een mindere civieltechnische kwaliteit heeft dan gewenst, moet je opletten. Maar vaak is er meer mogelijk dan je vooraf zou denken.
Als klei uit de buurt bijvoorbeeld kwalitatief niet goed genoeg is, betekent dat niet dat je dan maar direct klei moet laten aanvoeren. Wanneer de omgeving het toelaat, kun je er ook voor kiezen om twee keer zoveel van diezelfde kwaliteit klei te gebruiken – en dus het dijkontwerp wat aan te passen – om zo wél te garanderen dat de kwaliteit toereikend is.
Ook verontreinigde grond hoeft niet in alle gevallen vervangen te worden door schonere, aangevoerde grond. Als je werkt aan een dijk die er al 40 jaar ligt, waarop schapen lopen en omwonenden recreëren en waarin de milieuhygiënische kwaliteit net niet optimaal is … dan is het niet in het belang van de omgeving het volledige ontwerp aan te passen voor een heel klein beetje kwaliteitsverbetering. Zo lang je er maar voor zorgt dat er niet méér verontreinigde grond komt te liggen dan er al lag, voldoe je perfect aan de regels.
Bij het gebruiken van gebiedseigen grond is het dus vooral zaak om maatwerk te leveren. Dat kan het best door goed samen te werken met het bevoegd gezag en de omgeving, en alle verschillende belangen continu als puzzelstukjes naast elkaar te leggen. Het is misschien wat meer werk dan wanneer je nieuwe grond zou gebruiken, maar uiteindelijk is het in het voordeel van ons allemaal.’
‘We willen doen wat het meest duurzaam is’
Pieter van Heteren, Projectmanager Den Elterweg - Zutphen Waterschap Rijn en IJssel
‘Als projectmanager van de dijkversterking Den Elterweg - Zutphen werkt Pieter van Heteren aan een ‘dijkvak waar alles inzit’. Van een provinciale weg tot een recreatiepark, met aangrenzend de uiterwaard Stokebrandsweerd in Natura 2000-gebied. In de context van het gebruiken van gebiedseigen grond is met name die uiterwaard van belang. Grond van de uiterwaard ‘Tussen 2025 en 2027 voert Rijkswaterstaat langs verschillende uiterwaarden werkzaamheden uit, waarbij er veel grond vrijkomt’, vertelt Pieter. ‘Ons project gaat in uitvoering rond 2028. Dus logischerwijs stellen wij onszelf nu de vraag: kunnen wij iets met die grond?’
Die vraag beantwoorden is minder makkelijk dan het lijkt. ‘We moeten eerst de samenstelling van de grond uit die uiterwaard onderzoeken en beoordelen of deze vanuit de techniek en het milieu goed genoeg is om te gebruiken’, legt Pieter uit. ‘En we willen graag dat bewoners, grondeigenaren, maar ook het bevoegd gezag, zoals gemeenten en Rijkswaterstaat, tevreden zijn met het dijkontwerp.’ De verleiding voor de veilige weg Ook financiering speelt een rol. Hoewel je zou denken dat het toepassen van gebiedseigen grond goedkoper is, omdat je het niet hoeft aan te voeren, is dat hier niet helemaal het geval.
De grond uit de uiterwaard zou namelijk in een depot opgeslagen moeten worden totdat de uitvoering van de dijkversterking van start gaat. En dat kost ook geld. Pieter: ‘Alles bij elkaar lijkt de verleiding groot om toch maar de veilige weg te kiezen. Maar dat doen we niet zomaar, omdat we willen doen wat het best is voor de planeet. Wat het meest duurzaam is.’
Concretiseren De komende maanden staan voor Pieter en zijn collega’s in het teken van onderzoek doen naar het toepassen van de grond, keuzes maken, overleggen met alle betrokken partijen en dijkontwerpen voorleggen. ‘Die ontwerpen moeten zo concreet mogelijk zijn’, legt Pieter uit. ‘Want als we gebiedseigen grond willen toepassen, kan het zijn dat de dijk breder moet worden. Dat idee kan mensen afschrikken, terwijl het in werkelijkheid misschien ontzettend meevalt. Door dat visueel te maken, zorgen we er in ieder geval voor dat we allemaal hetzelfde beeld voor ogen krijgen.’
Pieter hoopt dat de uiteindelijke keuze gaat vallen op een ontwerp waarin zo veel mogelijk gebiedseigen grond wordt gebruikt. ‘Of dat lukt en om hoeveel grond het dan gaat, is nog afwachten. Maar wij gaan er ons uiterste best voor doen.’
‘Het kostte wat voorbereiding, maar het was het uiteindelijk allemaal waard’
Jan Schieven, Adviseur bodemzaken Gorinchem - Waardenburg GMB en Lotje Egmond, Stakeholdermanager Gorinchem - Waardenburg Waterschap Rivierenland
In de voorbereidingsfase van de dijkversterking Gorinchem - Waardenburg deden Jan Schieven, Lotje Egmond en hun collega-dijkwerkers uit de Graaf Reinaldalliantie uitvoerig onderzoek naar de grond uit de uiterwaarden en de bestaande dijk. Daardoor kunnen ze er nu, tijdens de uitvoering, optimaal gebruik van maken én lopen ze tegen zo min mogelijk verrassingen aan.
In samenhang ‘We versterken 23,5 kilometer dijk, waarvan 10 kilometer buitendijks’, vertelt Lotje over het project. ‘Vanwege die buitendijkse versterking werden we gedwongen ook na te denken over de uiterwaarden die daar liggen’, voegt Jan toe. ‘Daar moesten we op een bepaalde manier compensatie voor realiseren. Al kun je het ook andersom redeneren: door in de uiterwaarden aan de slag te gaan, konden we de ontwerpvrijheid voor de buitendijkse gebieden vergroten.’
In de plannen die Jan, Lotje en hun collega’s maakten voor de dijk en de uiterwaarden, zochten ze vooral naar synergie. Naar samenhang in de werkzaamheden en wensen vanuit de omgeving, om het uiteindelijke resultaat positief te beïnvloeden. 1 van de manieren om dat te bereiken, was door zo veel mogelijk gebruik te maken van gebiedseigen grond. Samen met het bevoegd gezag bepaalde de alliantie dus welke grond uit de dijk gehaald kon worden. En wat bleek: het gros van de grondstromen uit de oude dijk was geschikt. De volgende stap was bekijken welke grond uit de uiterwaarden gehaald kon worden. Dat was alleen wat minder gemakkelijk. Milieuhygiëne Het lastige zat hem onder meer in de milieuhygiënische kwaliteit, ondervond Jan.
‘Het schone materiaal kun je bijna overal toepassen, het echt verontreinigde materiaal moet weg. Maar voor alles daartussen gelden spelregels.’ Zo mag je klasse A-specie niet op een schone ondergrond brengen, maar andersom mag dat wel.En specie waar PFAS inzit kun je volgens de huidige kaders beter buitendijks houden, omdat er binnendijks strengere eisen aan zitten. Jan: ‘We waren best wat uren kwijt aan inspanningen en onderzoeken om alles op elkaar afgestemd te krijgen. Maar het is het uiteindelijk allemaal waard, want nu kunnen we zo veel mogelijk gebiedseigen grond toepassen.’ Meest pure alliantievorm De sleutel van dit succes is volgens Lotje de contractvorm die ze hebben gekozen – hun alliantie, bestaande uit Waterschap Rivierenland en aannemerscombinatie Waalensemble, is er naar eigen zeggen één in de meest pure vorm: ‘Doordat de aannemer vanaf de verkenning betrokken was, konden we veel meer risico’s al aan de voorkant tackelen.’
Ook Jan is erg tevreden over hoe het project en de samenwerking tot nu toe zijn verlopen. Al hoopt hij wel dat het toepassen van gebiedseigen grond in de toekomst minder voorbereidend werk zal vragen. ‘De huidige wet- en regelgeving vraagt ons de kwaliteit van de ontvangende bodem op microschaal te bepalen. Wij pakken het liever wat robuuster aan, zodat je minder hoeft te puzzelen welke grond waar mag. Zo zal de wens om circulair te werken minder botsen met de huidige sterk beschermende bodemregelgeving. En dat bespaart tijd, emissies én veel geld.’
De Projectoverstijgende Verkenning Dijkversterking met Gebiedseigen Grond (POV DGG) wil stimuleren dat er zoveel mogelijk grond uit het eigen gebied gebruikt wordt bij dijkversterkingsprojecten.
Om waterschappen te helpen met deze opgave, ontwikkelde de POV DGG verschillende tools. Denk aan een kansenscan om de verschillende opgaven en gebiedspartners scherper in beeld te krijgen en een technisch kader dat ontwerpers helpt om een veilige dijk te maken met verschillende grondsoorten. Deze hulpmiddelen dragen bij aan de benodigde cultuuromslag: van richtlijngestuurd naar grondgestuurd ontwerpen.
Bij het toepassen van de kansenscan komen de kansen voor het koppelen van grondleverende en grondvragende projecten in beeld. Of die kansen ook echt kunnen worden gegrepen, hangt af van de toepasbaarheid van de grond in termen van:
- tijd: wanneer komt de grond beschikbaar en wanneer kan die worden aangebracht?
- kwaliteit: kan er met deze grond een veilige dijk worden gebouwd?
- ruimte: is er voldoende ruimte om een eventueel bredere grondgestuurde variant in te passen?
- milieuhygienische kwaliteit: is de grond toepasbaar volgens de wet- en regelgeving?
Voor al deze aspecten is het belangrijk om vroegtijdig de kansen in beeld te hebben. En om voldoende bandbreedte te creëren voor het opvangen van de afwijkende parameters van de gebiedseigen grond. Daarmee worden de kansen voor het toepassen van gebiedseigen grond en de daaraan verbonden voordelen sterk vergroot.